|
Auteur |
Bericht |
Rienzilla
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 87
|
Geplaatst: vr 29 mei 2015 13:12 Onderwerp: 3:86(3) BW. Wanneer en waarom wordt verkrijger eigenaar? |
|
|
Een vraag wat er dogmatisch juist is bij toepassing van art. 3:86(3) BW.
stel: particulier A koopt en krijgt geleverd op 1/1/2015 van particulier B een fiets voor een normaal bedrag. B vertelt A dat hij de fiets geerfd heeft van zijn moeder, maar in werkelijkheid heeft B de fiets op 1/1/2014 gestolen van C. Neem aan dat A te goeder trouw was bij de aankoop. Wanneer wordt A eigenaar van de fiets, en op grond van welk wetsartikel?
Het staat vast dat A uiterlijk op 1/1/2018 eigenaar zal worden op grond van 3:99 BW als hij niet al om een andere reden reeds eigenaar geworden is. Maar hoe zit het in de tussentijd?
Optie 1: Je zou kunnen betogen dat A helemaal geen bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid toekomt, omdat het goed door diefstal is verloren. Dan is A gewoon bezitter te goeder trouw op 1/1/2015 en wordt eigenaar op 1/1/2018 op grond van 3:99. Maar dan doet er zich wel een vreemde complicatie voor als C's revindicatiebevoegdheid op grond van 3:86(3) BW op 1/1/2017 verloopt. C is dan dus geen eigenaar (meer), maar volgens deze redenering A ook niet.
Er zijn dan volgens mij nog 2 alternatieven.
Optie 2: A is op 1/1/2015 eigenaar geworden op grond van 3:86(1), met dien verstande dat hij deze eigendom kan verliezen als C van zijn speciaal in 3:86(3) geregelde revindicatiebevoegdheid gebruik maakt.
Optie 3: C is tot 1/1/2017 eigenaar, en A wordt op 1/1/2017 eigenaar (en wel op grond van 3:84(1) jo 3:86(1) jo 3:86(3) BW?).
Wat is dogmatisch juist? Is er nog een andere optie? |
|
|
|
|
Rienzilla
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 87
|
Geplaatst: vr 29 mei 2015 13:20 Onderwerp: Re: 3:86(3) BW. Wanneer en waarom wordt verkrijger eigenaar? |
|
|
Rienzilla schreef: | Optie 1: Je zou kunnen betogen dat A helemaal geen bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid toekomt, omdat het goed door diefstal is verloren. Dan is A gewoon bezitter te goeder trouw op 1/1/2015 en wordt eigenaar op 1/1/2018 op grond van 3:99. Maar dan doet er zich wel een vreemde complicatie voor als C's revindicatiebevoegdheid op grond van 3:86(3) BW op 1/1/2017 verloopt. C is dan dus geen eigenaar (meer), maar volgens deze redenering A ook niet. |
Hm ik bedenk net de vierde optie, namelijk dat de bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij diefstal beperkt is: bij diefstal leidt de bescherming niet tot een geldige overdracht, maar simpelweg tot een tijdsbeperking van de revindicatiebevoegdheid van de eigenaar. Dit zou ertoe leiden dat C tussen 1/1/2017 en 1/1/2018 nog wel eigenaar is, maar zijn revindicatiebevoegdheid verliest en hij er dus niets meer aan kan doen dat A een jaar later door verjaring eigenaar zal worden. |
|
|
|
|
Regin
Leeftijd: 36 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 1042
|
Geplaatst: vr 29 mei 2015 14:29 Onderwerp: |
|
|
Optie 2 en 4 zijn juist. Ten opzichte van ieder ander dan C verkrijgt A het eigendomsrecht op 1 januari 2015. De revindicatiemogelijkheid van C verloopt op 1 januari 2017, maar daarmee is niet zijn eigendomsrecht verwerkt. Als C anders dan door revindicatie vóór 1 januari 2018 weer in het bezit komt van de fiets, kan hij zich op zijn eigendomsrecht beroepen. Vanaf 1 januari 2018 is A ook eigenaar ten opzichte van C.
Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV 2013/437 schreef: | Opeising door de oorspronkelijke rechthebbende zal niet altijd noodzakelijk zijn. Zo kan zij vanzelfsprekend achterwege blijven, indien de oorspronkelijke rechthebbende het bezit van de hem ontstolen zaak binnen de gestelde termijn van drie jaar heeft herkregen. In een dergelijk geval kan de rechthebbende ermee volstaan een beroep te doen op zijn eigendom indien bijvoorbeeld de derde-verkrijger de zaak van hem opvordert, ook als hij dit beroep na het verstrijken van de driejaarstermijn zou doen. Zie HR 13 juli 2012, NJ 2013/42, r.o. 3.7 (Staat/Van Andel). |
Wijziging: bovenstaande is m.i. onjuist en de uitleg van bona fides hieronder correct. Ik laat mijn redenering staan ter lering en vermaak.
Laatst aangepast door Regin op wo 27 jan 2016 4:24, in totaal 1 keer bewerkt |
|
|
|
|
Rienzilla
Leeftijd: 43 Geslacht: Sterrenbeeld: Studieomgeving (BA): OU Studieomgeving (MA): UvA Berichten: 87
|
Geplaatst: vr 29 mei 2015 15:10 Onderwerp: |
|
|
Helder. Dank!
Rien |
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22889
|
Geplaatst: vr 29 mei 2015 21:07 Onderwerp: |
|
|
Regin schreef: | De revindicatiemogelijkheid van C verloopt op 1 januari 2017, maar daarmee is niet zijn eigendomsrecht verwerkt. Als C anders dan door revindicatie vóór 1 januari 2018 weer in het bezit komt van de fiets, kan hij zich op zijn eigendomsrecht beroepen. |
Dus hoewel C niet meer kan revindiceren, mag hij zijn auto nog wel terugstelen. Grappig.
Het had mij logischer geleken als door de "verjaring" van de revindicatiemogelijkheid A ook tegenover C eigenaar zou zijn geworden. Zoals art. 3:105 lid 1 BW voorschrijft, maar de termijn in art. 3:86 lid 3 BW is dus blijkbaar geen verjaringstermijn...
Toevallig kom ik HR 3 juni 2003, LJN AF6983, tegen. Op het eerste gezicht (voor mij) een merkwaardige uitspraak, omdat er wordt gesproken over "stuiting" van het "verval" van de termijn van art. 3:86 lid 3 BW. Maar ik zag art. 3:86 lid 4 BW over het hoofd: op de termijn van art. 3:86 lid 3 BW zijn art. 3:316, 318 en 319 BW van toepassing. Dus art. 3:86 lid 3 BW bevat een vervaltermijn, die vreemd genoeg wel gestuit kan worden, maar waarvan het verstrijken dus geen "verjaring" oplevert.
Toch vind ik het raar dat verjaring van een rechtsvordering wel, maar verval blijkbaar niet, tot eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring leidt. _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
|
bona fides
Geslacht:
Studieomgeving (BA): UL Studieomgeving (MA): UL Berichten: 22889
|
Geplaatst: vr 29 mei 2015 22:18 Onderwerp: |
|
|
Maar wacht eens.
De situatie in HR 13 juli 2012, NJ 2013,42, LJN BW4983, is dat de auto binnen de termijn van art. 3:86 lid 3 BW weer in bezit komt van C. In die zaak had A gesteld dat hij eigenaar is geworden omdat C niet binnen 3 jaar de auto had teruggevorderd. De HR verwierp dat argument, omdat er voor C geen reden meer was om de auto op te eisen. Hij had de auto immers al weer terug. Met andere woorden: krijgt C die auto tijdig weer in bezit, dan wordt hij weer volledig eigenaar (niet alleen jegens A, maar jegens iedereen).
Uit dat arrest volgt dus niet dat C na het verstrijken van de termijn van art. 3:86 lid 3 BW (en zonder binnen die termijn opnieuw het bezit te hebben verkregen) eigenaar tegenover A zou blijven (tot verkrijgende verjaring door A daar een einde aan zou maken).
Volgens mij zit het zo. A wordt op grond van art. 3:86 BW eigenaar. C kan dan nog gedurende 2 jaar de auto als eigenaar opeisen. Dat betekent dat C vooralsnog ten opzichte van A eigenaar blijft, maar de enige grond voor die relatieve eigendom van C is art. 3:86 lid 3 BW. Houdt die grond op te bestaan (door het verstrijken van de driejaarstermijn), dan is het naar mijn mening ook gedaan met die relatieve eigendom. Art. 3:105 BW is dus niet eens nodig.
Asser/Bartels & Van Mierlo spreken dit trouwens niet tegen, nu ik het citaat nog eens goed lees: de oorspronkelijk rechthebbende moet het bezit binnen de termijn van drie jaar hebben herkregen. Is dat gelukt, dan kan hij zich tot in de eeuwigheid op zijn eigendom beroepen. Hij is immers weer volledig eigenaar geworden door tijdig het bezit te herkrijgen.
A wordt dus op 1/1/2015 eigenaar ten opzichte van iedereen met uitzondering van C. Op 1/1/2017 wordt hij ook eigenaar ten opzichte van C. Aan art. 3:99 BW kom je niet toe.
Dus optie 2 en niet optie 1, 3 of 4. _________________ Hanc marginis exiguitas non caperet. |
|
|
|
|
|